HOME

HISTORIE BAVELS GEMENGD KOOR
UIT EN OVER DE BAVELSE ‘KOORBOEKEN

door: Herman Polman

Het eerste boek met gegevens over het Bavelse koor vermeld op de perkamenten omslag ‘Confrére St.Caecillia 1795-1880'
Er op de eerste beschreven bladzijde lezen we:
1795 Adriaan Schaliboom. hoofdman Pieter Diepstraaten en Jan Diepstraaten. Deekens borsmeester Jan Adriaan Kanters In de borsse bevonden....
Uit het feit dat er in 1795 niets in de borsse. de kas was. kun je afleiden dat de Bavelse Confrère inderdaad in dat jaar werd opgericht. Ook zie je dat het koor enkele jaren nodig had om tot een zekere regelmaat te komen: zo kon Jan Diepstraaten wel drie jaar deken blijven en ene Adriaan Robs ook wel Rops geschreven, met de spelling nam men het niet zo nauw zelfs vier jaar, maa' vanal 1800 zien we dat een deken maar twee jaar aanbleef en dat hij dan in het tweede jaar penningmeester werd.
Wie waren nou die geestelijke voorvaders van Nelleke van Loenhout, Koosje Verkooyen, Jan Jorissen en do andere leden van het huidige koor?
Naast Schaliboom en de twee Diepstratens noemt de ‘lijsten levendige Confreers H.Caecilla voor 1795 F Giesbergen. Jan Kanters. Goris van den Hout. Janssen. Jan Mattijsen. Pieter de Kort. Antony Verhees. Jan Wierken. Adraan Rops. Mattijs Tielemans. laurijs de Kort. Jan van Gils. Adriaan Leenaerts. Jacob Diepstraten. Corenelis Wagemakers en Jan Verdaesdonk.
Negentien leden dus, vrij veel voor zo’n klein dorp als Bavel en tot 1880 schommelde het aantal steeds om de twintig, toen zakte het tot veertien koristen en het dieptepunt was voor de Confrere 1891 met slechts elf zangers.
Een Confrere was een Broederschap met een Beperkte toelating, namelijk voor hogere standen Het bestuur bestond uit een hoofdman en enkele dekens die op het Caecilliafeest gekozen werden.
Verder was er een voorzanger. maar in het Bavelse Boek wordt doze helaas nooit met name vermeld.
Het koor was financieel onafhankelijk van de kerk Wel leverde het kerkbestuur een bijdrage voor het Caecilliafeest of schonk hiervoor een ton bier en ook gaf het geld voor de zangboeken.
Maar een Confrérie kreeg zijn inkomsten voornamelijk uit de bedragen voor de gezongen diensten en uit de Boetes en hiervoor hebben we in Bavel wel. zij het schaarse, gegevens.



De eerste jaren.

Wat waren nu de "zingende” taken?
Uiteraard de Hoogmis en het Lof op zon - en feestdagen, het Marialof. uitvaarten en gefundeerd gezongen jaargetijden.
Dat lijkt heel wat. maar in kleine plaatsen en zo zal het in Bavel dus ook wel gegaan zijn namen de zangers naar onze begrippen hun taak nogal gemakkelijk op: In de hele Advent werd maar één Introïtus en één Communio gezongen en in de Kersttijd, Vasten. Paastijd en de tijd na Pinksteren was het al niet anders.
De moeilijke gezangen tussen Epistel en Evangelie sloeg men maar over. Zo'n gezongen mis schoot dus flink op en daarbij kwam nog dat de priester tijdens het Gloria en het Credo van het koor gewoon met de mis doorging.
Het Credo vonden ze veel te lang en het werd daarom maar tot de helft gezongen. Van oponthoud bij de communie had je ook geen last, want de weinige communicanten ontvingen de communie pas na de mis.
Huwelijksmissen waren er niet. want tot de 20e eeuw bestond de huwelijkssluiting slechts uit een kort ritueel buiten de mis om. Toch vonden de zangers dat ze voor hun inspanningen best twee volle dagen met Caecilia mochten teren.
Jammer genoeg geeft het Bavelse Confrérieboek. behalve do ledenlijsten. bijna alleen maar Inlichtingen over de aanbesteding en de kosten van dit Caecciliafeest, zo bijvoorbeeld In 1795: 8 November over Eengekomen met Jan Oomen om te theeren op mandag en dijnsdag sijnde den 23 en 24 November op dese Conditie den wijn a 12 stuivers de fles het bier a 7 de ton en den kost 1.20 het paar dagelijks.
Waarom er zo vaak gesproken wordt over "het paar In de kost* weet ik niet. Er wordt beslist niet "per echtpaar" mee bedoeld, want pas in 1962 (!) mochten ook de dames mee feesten.
Het zal toch wel niet zo geweest zijn dat twee heren samen uit één schotel moesten eten of bij elkaar moesten soppen.
In elk geval heeft de uitdrukking een lang leven gehad er wel tot 1883. Dan dient Cornelius van Disseldorp. klaarblijkelijk een kastelein van moderne stijl, geen rekening in voor '8 paar in de kost, maar simpelweg voor het maal van 16 leden'. En wat was de rekening in dat oprichtingsjaar?

(het eerste getal zijn guldens, het tweede stuivers, het derde penningen of centen.)

Een kwezel was een lid van een derde orde die zorgde voor pastorale assistente. Ik denk dat ze bij de Caecilia-mis als kosteres gefungeerd heeft en daarvoor een passende beloning kreeg.
De speelman staat na 1817 niet meer op de rekening. Misschien zongen de koristen, opgepept door de rijkele drank, wel zelf .
Het duurt meer dan een eeuw voor er weer sprake is van muzikale begeleiding: in 1924 feest het koor bij Jac Bruininx. De moderne tijden breken ook in Bavel door en er moet vijf en halve gulden betaald worden voor de “grammophone”.
De naam Bruininx brengt me natuurlijk op de kastelijns bij wie de zangers hebben geteerd Dat waren van 1795 tot 1848 Jan Oomen (5x). Pieter Schoenmaekers (7x). de weduwe Schoenmankers (8x).
ook familiedrama's zijn uit zo'n boek te halen, Bastman van Baal (5x). Comehs Wirteen (2x). zijn weduwe (3x). zijn kinderen (2x) een nog groter familiedrama dus-, Martinus Mattijs (2x). Cornelius van Disseldorp (7x); Petrus Bruininx het spijt me voor Dré mocht slechts één keer en wel in 1848 het koor ontvangen.
Dan breekt de gouden tijd aan voor de familie van Disseldorp; deze heeft van 1849 tot 1923 de koristen weten to verschalken om in hun etablissement te teren.
Het zal de lezer opvallen hoeveel cafés het kleine Bavel toen had een oplettende en optellende lezers zullen merken dat het aantal feesten en het aantal jaren tussen 1795 en 1848 niet met elkaar kloppen In het boek ontbreken namelijk de jaren l830 t/m 1834. Was het boek kwijt of was de secretaris erg slordig’ We zullen het nooit weten.
Pater ter Huurne concludeert terecht uit de vele wisselingen van feestlokatie dat de taveernen goed tegen elkaar werden uitgespeeld.
Nog een paar Caeciliapuntjes n 1813 slag bij Waterloo was naar vermoeden van pater ter Huurne de aanvoer van Franse wijn gestagneerd en staat er daarom geen wijn op de rekening. Tussen 1848 on 1914 zien we dat. naast het tappen van bier. nu ook het stoptrekken van de wijn in rekening wordt gebracht.
Het stoppengeld meest aan de kastelein betaald worden door de koorleden, die hun eigen wijn meegebracht hadden.
Dan is er nog vaak sprake van een na-Caecilia. de eerste keer in 1813. Volgens ter Huurne is dit de tweede feestdag, maar nu ben ik het niet met hem eens omdat er vaak op de rekeningen staat Tweede dag én na-Caecilia.
in 1913 wordt besloten om wegens de geringe inkomsten geen Caecilia meer te vieren’, maar ook daarna wordt er nog steeds twee dagen gefeest Volgens Jo en An van Kaam van Gestel. inmiddels bejaarde kinderen van koorzangers en dus horend bij de oudste directe bronnen.
zijn dit misschien een soort prettige nabesprekingen geweest of evaluaties, zoals wij tegenwoordig behoren te zeggen Verder was ik blij verast in 1909 de kalfskop aan te treffen, volgens dezelfde An de traditionele delicatesse bij het zangersontbijt Biljarten kon men daarbij ook.
één gulden voor twee hele dagen' En dit brengt me op een willekeurige financiële vergelijking In 1874 werd erdoor de koristen voor 137 gulden gegeten en gedronken en in die tijd bedroeg het gezinsinkomen van een ongeschoolde die een vrouw en nog drie andere gezinsleden moest onderhouden 365 gulden.
De Bavelse Caecilianen wisten er dus wel weg mee.
Zoals gezegd was een Confrérie financieel onafhankelijk en kreeg ze haar inkomsten vooral uit zanggelden en boetes. Zo werd in 1796 bepaald dat Confreers die pas na het Kyrie binnen kwamen een stuiver verbeurden en als ze in het Lof na de eerste zegen verschenen kostte dat zelfs een dubbeltje. Ook repetitieverzuim werd gestraft.
In 1808 besluit men op de eerste zondag van de maand bij kastelein Bastiaan van Baal bij elkaar te komen o.a. om in de zanktkonst met malkander te oefenen'.
Wegblijven werd gestraft met twee stuivers voor de kas on ook nog eens twee stuivers voor het verteer van de leden die wel aanwezig waren.
Dat was een fors bedrag als je bedenkt dat een arbeider toen in Brabant een dagloon had van tien tot veertien stuivers.
Je kon maar het beste hoofdman zijn, want die mocht boeteloos wegblijven... In 1827volgde een bijstelling; we lezen dan ook dat de zangers rouleerden. een systeem dat het huidige koor ook weer ingevoerd heeft.
Sympathiek is wel dat degene die ziek of mank zijn en niet ter kerke kunnen gaan, van boete waren vrijgesteld. wel moesten ze zorgen dat er twee cent in de collecteschaal kwam zo dikwijls als die voor het koor rond ging.
Dat was dus ook een financiële bron.
Dat zangers zelf voor het koor mochten collecteren vinden we ook in andere plaatsen.
Hierna heb ik moeten zoeken tot 1959 om nog iets te vinden over boetes; deze bedroeg toen een kwartje.
Een uiterst schamel bedrag vergeleken bij 1796 en des te meer werd ik rood van schaamte als ik me herinner hoe ik van 1967-1970 ondanks deze lage boete een grote financiële steunpilaar van het koor ben geweest.
Het was blijkbaar gezellig op het koor en ook leden die hun lidmaatschap hadden opgezegd zaten er blijkbaar graag.
Dat mocht, maar wel betalen en vanaf 1813 kostte dat 4 cent.
Een belangrijke bron van inkomsten was tenslotte het geld dat de koristen voor hun gewijde zang ontvingen. In 1807 zien we dat ze voor een gezongen jaargetijde 50 cent ontvingen en een gulden voor een gemeene (=gewone) lijkdiensten 'een ordinaire lijkdienst was klaarblijkelijk wat chiquer, want die kostte zes stuivers meer en helemaal deftig was een ’extraordinaire lijkdienste"' de nabestaanden moesten hiervoor 'een gulden zestien stuivers neertellen.
Dit zal wel net zoiets geweest zijn als de latere eerste, tweede en derde klas In 1813 overigens werd naast andere wijzigingen, de gezongen jaargetijde verhoogd tot één gulden, een prijsstijging van maar liefst honderd procent! Gaven de zangers niets aan Caecilia terug?
Toch wel. U hebt al op de rekening van 1795 kunnen zien dat er voor tien stuivers "kersse” voor de muzikale heilige was gekocht. De speelman zal zich wel eens geërgerd hebben, want het kaarsen bedrag was vaak hoger dan zijn beloning.
In 1813 gaat men zelfs sparen voor een beeld, want: ‘Pastoor, Hoofdman en Deekens hebben goed gevonden jaartijks vijf gulden terug te houden uyt de bors om te bekomen het beld van de Heilige Ceacilia.
In 1820 wordt de post niet meer opgevoerd, dus toen zal het beeld wel gekocht zijn. Maar waar is het gebleven ? Gesneuveld bij de sloop van de oude kerk? Staat het misschien bij een nazaat van de koorzangers. Of vinden we het terug in een verborgen hoekje zoals een paar jaar geleden het schilderij van de H Ambrosius?
De kaarsen staan overigens lang niet altijd vermeld De laatste trof ik aan in 1869.
Pater ter Huurne merkt op dat de kaarsen in de vijftiger jaren van de vorige eeuw wel erg duur waren: één kaars kostte net zoveel als zes kruiken bier!
Op de voorlaatste bladzijde staan de namen van de 'gouden' leden. Als je deze lijst combineert met een overzicht in het volgende boek waarin vermeld wordt in welk jaar de koristen Zijn aangenomen, dan moet je negatief concluderen dat het koor toen nogal versleten moet hebben geklonken ofwel positief dat de verenigingstrouw groot is geweest




Bron:Boek 200 jaar Gemengd koor Bavel auteur: Herman Polman

JaarBoek 2, 1881

H et oude boek is vol en we beginnen aan een nieuw (tot 1983): het heeft een ouderwets gevlamde 'bibliotheekkaft en op het titelblad lezen we Nota Boek voor het Zangkoor te Bavel Aangekocht in November 1881’.
Het boek gaat gewoon verder met de Caecilia aanbestedingen. maar dan zien we ineens in 1891 dat de naam 'Confrérie' vervangen is door Gregoriusvereniging.
Deze werd trouwens pas in 1892 officieel, want: Met den Feestdag van O.L V. Lichtmis is in dit jaar opgericht een St.Gregoriusvereniging bij welke gelegenheid Z D H. Monsr Petrus Leyten plechtig de H. Mis heeft opgedragen'.
Van nu af aan worden eindelijk niet alleen de leden. maar ook de bestuursleden en organisten vermeld; .
Waarschijnlijk is er toen ook een soort reorganisatie geweest of oneerbiedig uitgedrukt schoonmaak gehouden, want vijf leden van de vroegere Confrérie zijn ineens niet werkende ereleden geworden.
Mogelijk is ook dat ze zelf niet meer wilden, want het is bekend dat de nieuwe richtlijnen van het episcopaat in Brabant bij veel oudere zangers nogal wat weerstand opriepen.
Ik wil graag even de leden van het koor, nu dit een nieuwe periode ingaat, vermelden: voorzitter of vice-president was Ch. A. Oomen. Kapelaan, Corn. van Bekhoven dirigeerde, organist was Ant. Oomen, Com. v.d Poel verzorgde het secretariaat en Jac Oomen beheerde het geld. Ereleden waren Joannes Oomen. Adr. Diepstraten. P. van Kaam. Joannes Janssen on Jac van Miert uit Ginneken die ik nooit als gewoon lid heb aangetroffen.
De werkende leden waren J.B. Stevens. Frans Heylaerts. Hendrik van Kaam. Gerrit Kriellaars. Adrianus Jansen, Frans van der Avoort en Antonius Stevens.
Wat de ereleden betreft moet ik opmerken dat je twee soorten krijgt in de 20e eeuw: leden die op grond van leeftijd en/of verdiensten deze eer verwierven en kapelaans die naar mijn indruk meteen tot erelid werden gebombaardeerd.
Mijn verhaal wordt om met Multatuli te spreken eentonig: ook het nieuwe boek gaat verder met de Caecilia.
Aanbestedingen. Echo's van het wereldgebeuren klinken maar heel weinig door in het koorboek, in de eerste wereldoorlog wordt er wat geklaagd over de duurte en weinige inkomsten In 1917 levert het koor bij kastelein C. van Disseldorp wegens de distribute een halve broodkaart In.
Terwijl in 1923 wordt besloten 25 gulden te schenken aan het ‘noodlijdende Duitsland'.
In 1923 sluit C. van Disseldorp zijn cafe, hij was altijd behalve kastelein ook bakker geweest en legde zich nu helemaal toe op zijn bakkerij en grutterij.
De pastoor nodigen de zangers toen maar op de pastorie uit In 1924 ontving Jac Bruininx het koor met dien verstande dat hij alleen localiteit. vuur en licht zou verschaffen.
Er was afgesproken dat men in 1925 zou teren bij v d Velden, maar dit werd niet nagekomen. Over deze pijnlijke kwestie die werkelijk het koor verscheurd moet hebben vinden we in het boek niets, maar dan ook helemaal niets!
Het koor blijft nu lang bij Bruininx en rond 1950 komt men tot een Salomons-oordeel. één avond bij Bruininx. één avond bij Piet van Engelen.
De tweede wereldoorlog breekt uit. het vlees gaat op de bon. maar het koor kan het feesten niet vergeten In 1940 gebruikt men in plaats van een diner een souper met wild.
het jaar daarop worden kippen en konijnen verorberd. In 1942 beperkt men zich tot een koffietafel. het jaar daarop moeten de koristen zich tevreden stellen met alleen maar worstenbrood en dan in 1944 wordt er voor het eerst in 150 jaar geen feest gevierd.
‘Daar de tijdsomstandigheden niet toelaten net Caecilia feest te vieren ten 1e wegens de bezetting van onze gewone localiteit en ten 2e wegens gebrek aan benodigdheden om behoorlijk de tafel te voorzien stellen wij dit tot later datum uit.
Het gevolg was overigens wel dat er dat Jaar een gigantisch kasoverschot was van niet minder dan F 375.60. Men haalde later de schade duchtig in want van 1951 -1953 waren er zelfs drie teeravonden, hetgeen later vervangen werd door een feestavond en een reisje.
Verder werd er ook in Bavel geëmancipeerd. Want in 1962 mochten voor het eerst de vrouwen mee feesten.


De 60-er jaren:

V anaf I959 onder het secretariaat van C van Gestel en Jo van Kaam begint er wat meer nieuws dan alleen maar Caecilia varia door te sijpelen en dan. eindelijk, verzorgt secretaris Sjaak v.d. Veeken een jaarverslag over het verengingsjaar 1966-1969.
Zulke verslagen zijn voortgezet door Ad Peeters en Lia Klep en de combinatie van uitgebreide rapportage en enorme groei van de kooractiviteiten hebben er voor gezorgd dat inmiddels ook het derde "boek* van het koor, een lijvig college dictaat practisch al weer vol is.
De door hen beschreven periode lag echter buiten mijn opdracht. Voor mij was de inhoud van de boeken tot 1968 door do eenzijdige inhoud toch wel wat teleurstellend. ik had zo graag eens gelezen hoe het er vorige eeuw op een repetitie aan toe ging, wat voor liedjes men zong in de kerk en op het feest, was er wel eens ruzie, wat deed men als een lid gestorven was enz. enz.
Ik heb er daarom vanaf gezien dit stukje de titel te geven van 'De geschiedenis van het Bavelse Koor'. want dat zou maar valse verwachtingen wekken.
Zeker is dat degene die over een eeuw de geschiedenis van het 300 jarige koor zal beschrijven en ik denk niet dat ik dat zal zijn over 1995-2095 heel wat meer te weten zal komen dan over de eerste twee eeuwen en dit niet alleen door de jaarverslagen maar ook door het eigen verenigingsblad ‘De Koorstem".


PAROCHIEEL GEMENGD KOOR BAVEL

1963 - 1988

Uit het boek 25 jaar koorgeschiedenis


Wat vooraf ging (1963)

In 1963 zat het bestuur ernstig in de problemen over de leiding van het parochieel mannenkoor, dat nog voor een deel uit de notabele heren van het kleine dorp Bavel bestond, maar die dan ook heel wat wisten te presteren met hun zestienen.
Elke zondag Latijnse meerstemmige en/of Gregoriaanse zang, waarvoor elk lid via cursussen was opgeleid en geëxamineerd. Zondags in het Lof, de gezongen jaargetijden, uitvaarten, jubilea en processies, alles werd door de mannen gezongen.
Het was een eer om lid te mogen zijn van het kerkkoor ! Als er in de kerk gezongen werd, moest daar alles voor wijken. De boerderij of winkel bleef alleen achter. Het onderwijs op de Aloysius-school lag gedeeltelijk stil, want de bovenmeester moest, zijnde in totale dienst van het kerkbestuur, het koor dirigeren.
De pastoor was de grote baas van het onderwijs, kerk, zangkoor, dirigent en organist. In deze structuur ging de kerk voor alles. De bovenmeester moest, naast het goed katholiek onderwijs geven, ook muzikaal begaafd zijn.
Na illustere dirigenten, de beroemde bovenmeester J. van der Poel, die 30 jaar lang het kerkkoor had geleid in Bavel, opgevolgd door J. v.d. Bergh en C. Schoenmakers, kwam het kerkkoor in de problemen omdat een hoofdonderwijzer (Dhr. J. Baeten) werd aangesteld die eerlijk vertelde geen greintje muzikaliteit te bezitten.
De voorzienigheid had toen op Bavel een jonge dokter, Dhr. M. Mol, op de Brouwers doen neerdalen. Hij was uitzonderlijk muzikaal en vooral ook kerk-muzikaal begaafd en geschoold. Hij was dè oplossing voor het ’dirigenten-probleem’ en als dorpsdokter een volwaardig acceptabele opvolger van de reeks bovenmeesters/dirigenten. Aldus gewogen werd hij benoemd en aangesteld door het kerkbestuur als dirigent van het mannenkoor parochie Bavel.
Het kerkbestuur wist toen nog niet dat dit weldra het einde zou betekenen van de Confrérie Caecilia Bavel, zoals het koor in de oude notulen (vanaf 1795) werd genoemd.
Al gauw ging het zoekend oog van ”Den Dokter” naar oud-leden van het bekende gemengde profaankoor van Meester van den Poel dat in Bavel buiten de kerk, in patronaat en verenigingen een fantastisch ’’wereldlijk” repertoire had laten horen gedurende vele jaren.
Diverse dames wist hij op diplomatieke wijze en met gedegen argumenten over te halen om samen met de zingende mannen kerkmuziek te gaan uitvoeren.
Na de nodige discussies (met de heren) kwam men tot de oplossing dat de repetities van de heren op vrijdagavond van 8 tot 9 uur door zouden blijven gaan en dat de dames daarna mochten komen meezingen.
Hij begon met de repetitie van de Missa ab Infante Jesu van Licinio Refice met daarnaast a capella muziek van Aichinger enz. gebundeld in het boek van Louis Toebosch. Met een vooruitziende dirigentenblik wist hij zodoende niet alleen de meerstemmige gemengde koormuziek qua repertoire zeker te stellen voor feestmissen, maar ook in belangrijke mate voor het lof.
Kerkrechtelijk was het absoluut taboe dat dames op het mannenkoor- oksaal mochten komen en dit was het volgende probleem dat opgelost moest worden.
Nadat een jaar lang naar ieders tevredenheid hard was gerepeteerd volgens de traditionele gewoonte (de heren verzorgden elke zondag de Gregoriaanse Hoogmis en het Lof), waren de dames nu voldoende geschoold om de nieuwe mis van Refice uit te voeren. Een prachtige gelegenheid zou o.a. Kerstmis 1964 worden.
Al vroegtijdig werd in november 1963 aan de Bisschop van Breda Mgr. G. H. de Vet toestemming gevraagd, om de mis door zowel de dames als de heren -gemengd dus- uit te mogen voeren. Al vrij snel kwam de bisschoppelijke toestem­ming voor een gemengd koor, dat voortaan mocht zingen tijdens speciale gelegenheden.
Als vaste gezangen stond daar voor het eerst de Mis van Refice op het programma. De heren zongen de Gregoriaanse wisselende gezangen en als verrassing had dirigent Dr. Mol een zeer modern nederlandstalig-kerstlied op het repertoire staan: ’Het is gebeurd op ’n winternacht des nachts om twaalef ure’.
De herders met hun kudde in het vrije veld en de staldeur is nu open.... Men wist niet dat deze symbolische tekst visioenen voor de toekomst voorspelde, en dan wel gericht op het voorbestaan van het gemengd zingen in de kerk van Bavel. In november 1964 verscheen Jan Monden als nieuw koorzang-lid bij het Bavels koor.
Al heel snel, in het vooijaar van 1965, werd het Gregoriaans toe vertrouwd aan zijn leiding. Niet iedereen was direct enthousiast, maar gezien zijn kwaliteiten en vooropleiding op Gregoriaans gebied werd hij geaccepteerd, mede door de argumentatie en het opzij gaan staan van Dr. Mol die zelf dirigent bleef van het gemengd koor.
Hij ging door met het gemengd-koor- repertoire uit de bundel van Toebosch en zong ’s zondags mee met het Gregoriaans. De samenwerking liep perfect.
In 1967 gaf Dhr. Mol tot ieders verbazing en voor sommige zelfs verbijstering, de dirigeerstok over aan Jan Monden. Zelf begeleidde hij de overdracht en zo had het Parochieel Gemengd Koor Bavel een andere dirigent.
Een en ander zorgde wel voor wat deining binnen het gemengd koor. Er verschenen nieuwe leden op het koor, (zij het schoorvoetend) maar ook verdwenen er een aantal autochtone heren van het koortoneel.
Het was wel even wennen aan de nieuwe dirigent hetgeen op de repetitie-avonden was te merken. Er waren tal van avonden waarop na een half uur op leden gewacht te hebben, de dirigent, de organist en enkele trouwe leden onverrichter zake naar huis konden terug keren.
Toch werd er aan een nieuw koorprogramma gewerkt. Men startte met de Missa Pontifïcalis van Perosi als nieuwe inbreng. Daarnaast was Jan wel zo verstandig om niet zomaar ’’ouwe schoenen” weg te gooien. De oude missen van Cuypers die het koor en de Bavelse kerkganger graag zongen en beluisterden, maakte hij geschikt voor gemengd koor.
Met het aantal leden van toen was het eenvoudig om aan een 3-stemmige mis meer fleur te geven door een damespartij in te zetten zoals gebeurde o.a. met de Mis van Nieland.
Door het (onvoorziene) sterker teruglopen van het aantal heren, veroorzaakt door vergrijzing en aftreden, ontstonden er zijdelings problemen met de gezongen diensten ter verzorging van huwelijken, uitvaarten en jubilea. In goed overleg met Pastoor Vermeulen werd voorgesteld om de dames van het koor deze diensten in de toekomst te laten overnemen.
In januari 1967 ging Jan Monden op maandagavonden de repetities voor het dames rouw-en-trouw koor leiden. Dit gebeurde thuis bij de toenmalige organist, Fr. v.d. Avoort. In het begin was het hele repertoire Gregoriaans, maar in de loop der jaren veranderde het grotendeels in Nederlandstalige gezangen.
Vanaf 3 april 1967 begonnen de dames met het zingen van de diensten in de kerk o.l.v. de organist, want de dirigent moest overdag zijn broodheer dienen. Na korte tijd werd mevrouw Gommers de aangeefster van het dameskoor tijdens de uitvoeringen.
Het Concilie Vaticanum 11 heeft overal in de koorwereld veel deining veroorzaakt door de invoering van Nederlandstalige liturgieën, met gezangen, volkszang en psalmen. De priester wendde zich naar het volk en de koren.
Sommige van die koren gingen weer in de ruimte achter die priester staan. Er waren pastores die 12 jaar op de ”Ite Missa Est” hadden gestudeerd en hem nog niet konden zingen. Ook zij waren degenen die de kerkmusici voorschreven hoe de Nederlandstalige gezangen moesten zijn en het hele Gregoriaans met zijn oude schoonheid in een klap verbanden uit hun kerk. Gelukkig heeft dat in Bavel niet gespeeld.
Er kwamen gezangen, die zeer modem en eigentijds werden genoemd, maar waarvoor de - -amateur- kerkzanger hard gillend de kerk verliet. De uitgevers van kerkmuziek wisten niet hoe snel zij componisten aan het werk moesten zetten met mooie, lelijke en foeilelijke muziek, met mooie en onbegrijpelijke hersenspinsels uit Vaticaanse schoonheid gewrocht, met teksten van profane liederen op vrome melodieën, of vrome teksten op profane melodieën.
De dirigent stond toen voor de haast onmogelijke opgave een eigentijdse muziekkeuze te maken voor het koor. Het koor van Bavel kennende wist hij als geen ander wat hun eisen waren, namelijk mooie, niet al te moeilijke muziek met goede Nederlandstalige teksten.
Er moest vooral niet overhaast te werk worden gegaan en men had de tijd nodig deze liederen te laten bezinken, in die tijd werd het koorrepertoire aangevuld met enkele liederen uit het ’’liedboek der kerken”.
Ondanks al deze veranderingen werden de onderlinge verhoudingen binnen het koor opener. De dirigent zorgde ervoor dat ieder koorlid zijn eigen zangprogramma kreeg. Zodoende wist iedereen wanneer er een uitvoering was en wat er tijdens de repetitie werd gezongen. Dit werkte erg stimulerend voor het repetitiebezoek.


Gemengd koor en zijn organisatie

Tijdens de oprichting van het gemengd koor in 1963 opereerden de koren onder de vlag en oude constituties van de Nederlandse Sint Gregorius Vereniging.
Voorzitter was uit hoofde van zijn ambt, de pastoor van de parochie, Pastoor Vermeulen. De Deken van het koor, Fr. v.d. Avoort, had de dagelijkse leiding en werd bijgestaan door secretaris/peningmeester C. van Gestel. Hier bleef het zo’n beetje bij, de belangrijkste taak, de zangprogrammering, behoorde tot die van de dirigent.
In 1969 kwam er een nieuw bestuur.
Het bestond toen uit: Pastoor Vermeulen, Voorzitter / Frans v.d. Avoort, Deken / Sjaak van der Veeken, secretaris/peningmeester en de leden Ad Peeters, Jos Daelman en voor het eerst een vrouwelijk lid nl. Toos Jorissen. Vanaf dit moment kon de dirigent geen bestuurslid meer zijn, maar als adviseur toegevoegd worden. Intussen zijn meerdere bestuursleden gekomen en gegaan.
Het huidige bestuur bestaat uit: Henny van Gemert-Galema, voorzitter / Ad Peeters, secretaris / Riny Polman-Awater, Penningmeester en de leden Jeanne Cloïn-Verhoeven, Ria van Geste 1- van Exsel, Johan van Gestel, terwijl Jan Monden als adviseur aan het bestuur is toegevoegd.
Vanaf het begin bestond er een jaarlijkse Algemene Ledenvergadering waarin alle lopende zaken besproken werden. In 1979 werden volgens de nieuwe reglementen van de Nederlandse Sint Gregorius Vereniging de bestuursfunkties anders. De pastoor werd vanaf toen adviseur en de Deken werd tot voorzitter benoemd.
Naast het bestuur zijn diverse commissies ontstaan. Zo functioneert de muziekcommissie als democratisch adviesorgaan voor koor en dirigent.font1ten aanzien van de muziekkeuze, de vaststelling van data voor repetities en concerten, het indelen van uitvoeringen en het aantrekken van solisten.
Het koor beschikt over een agenda die wordt samengesteld door de muziekcommissie en waarop ieder lid kan zien wanneer de repetities en uitvoeringen zijn gepland. Tot deze commissie behoren in dit jubileum­jaar: Jules Hermans, Ricky Laro, Lies Oomen, Ad Peeters, Drik Hoogstede, Sjaak v.d. Veeken, Annemiek Beenackers, Jan Jorissen en Jan Monden.
Een zeer belangrijke functie in het koor is de zorg en bewaking van alle bladmuziek. Mevr. Jules Hermans beheert al jaren deze muziek bibliotheek zeer toegewijd. De technische commissie regelt zaken als het onderhoud aan het podium en het orgel, praktikabels opbouwen en opbergen enz..
Hiervoor kan steeds opnieuw een beroep worden gedaan op de koorleden: Jan Pijpers, Jos Daelman, Jos Verbrugge en bestuurslid Johan van Gestel. De feestcommissie is ingesteld om op de dag van St. Caecilia een plezierige feestavond te organiseren in het repetitielokaal.
Elk jaar treden enige leden af en komen er nieuwe bij. Aldus komt een aantal leden- vrijwilligers enige malen bij elk lid thuis in vergadering bijeen, zij kiezen een thema voor die avond en er worden liedjes en sketches ingestudeerd, welke op de Caecilia- avond worden opgevoerd.
Verder zijn er op die avond vele leden of genodigden die zorgen voor een optreden of een liedje, waardoor elk jaar opnieuw eenieder uitkijkt voor deze gezellige avond.
In 1987 is er een koorkrant verschenen, de ’’Koorstem” genaamd. Dit koorcontactblad heeft tot doel de leden optimaal te informeren en verschijnt vijf maal per jaar. Vanuit leden is een redaktieraad gevormd, die de uitgave verzorgt, en het blad onder de leden verspreidt.



Ledenlijst uit 1988

Sopranen.

Riet Bastiaansen-Faes, Corrie van Beek-Diepstraten, Annemiek Beenackers-Janssen, Els van Engelen-Koeken, Henny van Gemert-Galema, Ria van Gestel-van Exsel, Juul Hermans-Schrijnder, Sjaan van den Hoever-Dam, Annie Jansen-Marijnissen, Corry Jansen-Struijs, Bep Janssens-van Es, Toos Jorissen, Nel Kriellaars-Meeuwissen, Riet Langen-Bastiaansen, Rikkie Laro-de Bever, Nelly van Loenhout-Adriaansen, Sjaan Marijnissen-van Ginneken, Doortje Marijnissen-Pijnen, Riny Polman-Awater, Yvonne Schellekens-Smulders, Ine Vandepoel-Stassen,

Alten

Wil Carton-Verschuren, Jeanne Cloïn-Verhoeven, Ineke van Dorst-van Hooft, Marie Gommers-van der Avoort, Sjaan Grootveld-van Elswijk, Elly Horsten-Luyten, Corrie Jansen-Dam, Marian Jansen-Hey blom, Riet Jorissen-Veens, Cor Meeuwissen-van Disseldorp, Lies Oomen (organiste), Lies van der Veeken-Smeekens, Doortje Vergouwen-van de Zalm, Koosje Verkooyen-Jansen, Corrie Vissers-Verhulst

Heren

Jan van Monden, Dirigent
Drik Hoogstede, Organist

Tenoren

Adriaan van Gestel, Joop van Gestel, Rien van Gils, Piet van Ginneken, Janus de Graaf, Frank van Kuyk, Ad Peeters, Jan Pijpers, Karel Schoots, Sjaak van der Veeken (dirigent), Jos Verbrugge, Kees Verdaasdonk

Bassen

Martien van Beek, Jos Daelman, Johan van Gestel, Jan Jonk, Jan Jorissen, Cock van Kuyk, Jan Nelemans, Nico van Riel, Frans Schuurmans,





Bron:Boek 200 jaar Gemengd koor Bavel auteur: Herman Polman